De fabriek van 1741 tot 1978

Hoewel op de militaire kaart van cartograaf Höttinger van 1778 gesproken wordt van de ‘Bleek van Blijdenstein’, werd reeds in 1741 – vlak na het huwelijk van Jan Bernard Blijdenstein met Catharina ten Cate – door Jan Bernard en zijn broer Benjamin de ‘Blijdensteinsbleek’ ingericht.

Opmerkelijk is dat er in een akte uit 1792 (!) gesproken wordt van “het aanleggen van een doekblekerij door Jan Bernard Blijdenstein (1756-1826) bij Het Amelink ‘De Blijdensteinbleek’ genaamd – aangelegd op een perceel ten westen van dit landgoed gelegen aan de Vanekerbeek”.

De Vanekerbeek ontspruit bij de Welle aan de overkant van de Oldenzaalsestraat. De Blijdensteinbleek was voorzien van een z.g. ‘Looghues’ ” (looghuis). De redenen, waarom er voor deze plaats en omgeving werd gekozen, hebben we in Historie onder A. ‘Voorwaarden ontstaansgeschiedenis Textielindustrie’ reeds beschreven.

Jan Bernard, zijn zoon Benjamin Willem (1781-1857) en diens broer Benjamin (1756-1826) richten in 1801 de firma Blijdenstein en Co op en hebben in de stad Enschede een ververij en een bombazijnfabriek. In 1862 wordt op ‘’t Steumke’ een nieuwe fabriek gebouwd waarin door bleken en verven textiel veredeld wordt én in Enschede wordt in hetzelfde jaar tevens een nieuwe fabriek voor de fabricage van doek gebouwd inclusief 2 herenhuizen.

De vóórlopers van de textielfabrikanten waren de zgn. ‘reiders’ (linnenrijders) en frabricqeurs, waardoor de ruilhandel overging in gewone handel. De reiders vergaarden linnen bij de Twentse boeren wat eerder door de boeren thuis nog handmatig ter bleek werd gelegd en werd bevestigd, waarna het doek regelmatig met een klomp met het water uit de omliggende beken of sloten bevochtigd werd. De reiders hielpen de boeren bij het maken en aanschaffen van weefgetouwen, alsmede het uitbreiden van de vlasbouw, gaven inlichtingen over kwaliteiten en breedten en leverden o.a. lijnzaad. De reider liet het doek bleken om het eventueel te kunnen verven, later ook kalanderen om het soepel en glanzend te maken.

De fabricqeurs plaatsten meer weefgetouwen samen in een weefkamer of fabricqhues, zoals men dat eerder gedaan had bij het oprichten van spinhuizen.

In de loop der jaren werd het bleken op de Blijdensteinsbleek geïntensiveerd en gemoderniseerd. In 1829 werd er op de Blijdensteinsbleek gesproken over een looghuis waarin de eerste stoomketel van Enschede geplaatst werd, in 1860 gevolgd door een heuse stoommachine. In de volksmond werd de fabriek vanaf toen ‘ ’t Lönnker Stömke’ genoemd, wat refereert aan deze stoommachine.

In de loop der jaren werd naast het bleken ook het verven steeds verder geautomatiseerd en vonden er tot ver in de twintigste eeuw diverse uitbreidingen van gebouwen plaats;

Het afvalwater werd in de Vanekerbeek geloosd. Tevens werd er gebruik gemaakt van het in 1890 aangelegde spoor Enschede – Oldenzaal voor aanvoer van kolen. In de oorlog moest de hoge gemetselde schoorsteenpijp (in de tuin van nr. 13) op last van de Duitsers afgebroken worden in verband met de aanvliegroute naar het vliegveld. Er kwam een lagere, metalen fabrieksschoorsteen met afzuiginstallatie voor in de plaats.

Na de tweede wereldoorlog scheen er op het fabriekscomplex een zodanige mooie tuin of fraai park aangelegd te zijn dat men sprak van ‘Het Sanatorium’, aldus Herman Berenpas, die toen bij Blijdenstein in de directie zat.

De fabriek werd vlgs. officiële bronnen in 1978 vanwege de krimpende markt uiteindelijk opgeheven, terwijl er in 1975 een grote brand was geweest.

Blijkbaar was de modernisering voor een groot deel aan de fabrikanten voorbij gegaan en was de productie reeds overgenomen door de lageloonlanden.